WAT WIL DE C. D. U.
BEGINSELVERKLARING EN PROGRAM

Waarom wij lid werden van de C. D. U.

Omdat wij ons in de A. R. Partij en de C. H. Unie, waar wij bijna allen van huis uit opgroeiden, onmogelijk langer thuis konden voelen, daar deze beide partijen, hoewel zij Christus belijden, ten opzichte van het sociale vraagstuk, het internationale vraagstuk en het koloniale vraagstuk een politiek voorstaan, welke den naam christelijk draagt, maar in wezen door en door conservatief is.

Omdat wij ons in de S. D. A. P., die ten opzichte van de drie genoemde vraagstukken een politiek voorstaat, welke naar haar zakelijken inhoud veelszins de politiek is, welke wij in onze dagen noodig hebben, geestelijk nooit thuis kunnen gevoelen.

Omdat de C. D. U. op dit oogenblik de eenige politieke partij is, die Christus wil belijden en juist daarom de practische politiek der A. R. Partij en de C. H. Unie afwijst, om te komen tot een politiek, die ernst maakt met wat God in de concrete verhoudingen van onzen tijd van ons eischt.

Omdat de C. D. U. ten opzichte van het sociale vraagstuk getuigt, dat onze maatschappij door haar individualistisch „ieder voor zich” onaanvaardbaar is voor allen die leven willen uit en bij het „allen voor allen” van het Evangelie, en daarom streeft naar een voortgaande en principiëele vernieuwing van ons maatschappelijk leven.

Omdat de C. D. U. ten opzichte van het internationale vraagstuk getuigt, dat de oorlog als middel tot beslechting van internationale geschillen onvoorwaardelijk moet worden afgewezen en daarom het pleit voert niet alleen voor internationale maar ook voor nationale ontwapening.

Omdat de C. D. U. ten opzichte van het koloniale vraagstuk getuigt, dat de schuld van het moederland tegenover Indië groot is en daarom zoo krachtig mogelijk wil meewerken aan de zelfstandigwording van Indië, waarbij het tijdstip van ontvoogding niet door het moederland mag worden bepaald, maar door de historie, die niet uitsluitend door Holland gemaakt wordt.

Omdat wij weten, dat wij allen van Godswege geroepen worden Christus ook in het politieke leven te belijden en het ons dus onmogelijk is, ons aan den politieken strijd te onttrekken.

Politiek Program.

De grondslag van het streven der Christelijk Democratische Unie is neergelegd in de volgende

BEGINSELVERKLARING:

De Christelijk Democratische Unie wil zijn de organisatie van hen, die, belijdend

dat God de Schepper is van hemel en aarde, èn in Jezus Christus èn door den Heiligen Geest de Verlosser van de door Hem geschapen, maar van Hem afgevallen wereld;

dat de Bijbel den weg wijst niet alleen in het persoonlijke — maar ook in het wereldleven;

dat God de menschen niet als op zichzelf staande individuen, maar in gemeenschap met en medeverantwoordelijk voor elkander in deze wereld geplaatst heeft, hen bindend door Zijn Woord: Gij zult liefhebben den Heere uwen God… (Matth. 22 : 37—40);

zich echter bevindend in een wereld, waarin het individualistisch beginsel „ieder voor zich” in onverzoenlijke strijd is met dit woord van God, dat „allen voor allen” stelt;

zich verbinden, in deze wereld te getuigen met woord en daad van wat zij in de concrete situatie van dezen tijd zien als de eischen van God ten opzichte van de maatschappelijke, internationale en koloniale vraagstukken;

en streven naar een radicale hervorming van het wereldleven in de richting van de verwezenlijking dezer eischen.

In aansluiting op deze beginselverklaring heeft zij onderstaand politiek program opgesteld:

I. STAAT EN MAATSCHAPPIJ.

De Christelijk Democratische Unie erkent het recht. der natie om eigen staatsvorm te kiezen, daarbij uitgaande van het overheidsgezag als onmisbare factor in de samenleving.

Zij aanvaardt het parlementaire stelsel, alhoewel zij erkent dat hiertegen in zijn tegenwoordigen vorm groote bezwaren rijzen.

Zij wil, dat de geestelijke vrijheid der Staatsburgers volkomen wordt geëerbiedigd, alsmede hun sociale vrijheid, zulks binnen de grenzen eener noodzakelijke gebondenheid aan de mede-verantwoordelijkheid voor elkander.

Zij is van oordeel, dat de doorwerking der leidende factoren in het economische systeem, waaronder wij leven, tot consequenties voert, welke op grond van hetgeen zij in de beginselverklaring als eisch voor de samenleving stelt, onaanvaardbaar zijn.

Zij streeft mitsdien naar een maatschappijvorm, waarin redelijke behoeftebevrediging maatstaf is voor productie en distributie.

Zij eischt medezeggenschap der arbeiders door invoering en ontwikkeling eener bedrijfsorganisatie, waar noodig voorafgegaan door verbindendverklaring der Collectieve Arbeids-Overeenkomst.

Ter verwerkelijking der democratische gedachte, welke zij als uitvloeisel van haar beginselverklaring voorstaat, streeft zij naar nieuwe organen met wetgevende bevoegdheid en verklaart zich voor afschaffing van de Eerste Kamer.

II. EIGENDOM.

Zij eischt een zoodanige omvorming van het eigendomsrecht, dat het gemeenschapsbeginsel daardoor beter tot uitdrukking kome.

In overeenstemming hiermede moeten de bedrijven, die hiervoor in aanmerking komen, alsmede de grond, aan de gemeenschap worden gebracht.

III. ONDERWIJS.

Zij eischt, erkennende de groote waarde van een volksontwikkeling op breede grondslag, waarbij de geestelijke vrijheid der ouders moet worden geëerbiedigd.

Volkomen gelijkstelling openbaar en bijzonder onderwijs.

Uitbreiding van de leerplicht tot tenminste veertienjarigen leeftijd, terwille van een goede aansluiting met de Arbeidswet en betere mogelijkheid voor beroepskeuze.

Een lagere school, omvattende acht leerjaren, waarin het onderwijs een algemeen ontwikkelend en practisch karakter heeft.

Geen onnoodige splitsing bij het Middelbaar, het Nijverheids- en Land- en Tuinbouw-onderwijs.

Regeling van het Buitengewoon Onderwijs, ook aan onvolwaardige arbeidskrachten.

Verbetering van het Nijverheids- en Handelsonderwijs.

Regeling en bevordering van het Vervolgonderwijs voor de rijpere jeugd en volwassenen. Volksuniversiteiten.

Betere opleiding der onderwijzers.

Beperking der examens.

Schoolgeld naar draagkracht.

Een deskundig Rijksschooltoezicht.

Plaats voor het Friesch op de scholen in Friesland.

IV. SOCIALE WETGEVING.

De C. D. U. erkent het recht van iederen mensch op arbeid en den plicht van de gemeenschap om, zoo deze arbeid niet gegeven kan worden, te voorzien in een behoorlijk levensonderhoud van den betrokkene. Zij wenscht een werkloosheidsvoorziening vanuit dit gezichtspunt, waarbij zij den nadruk legt op de noodzakelijkheid om door verkorting van den arbeidsdag en andere maatregelen werkloosheid zooveel mogelijk te voorkomen.

De Ziektewet moet worden uitgebreid en verbeterd; de Ongevallenwet eveneens.

Noodlijdende bedrijven, voor zoover in het belang van de gemeenschap, behooren van Overheidswege te worden gesteund.

Noodig is de invoering van een behoorlijke Moederschapszorg.

Zij wil, dat in de zorg voor ouden van dagen wordt voorzien door:

  1. Invoering van premievrij Staatspensioen.
  2. Uitbouw van de bestaande verplichte verzekering.
  3. Doelmatige verruiming van de Vrijwillige Ouderdomsverzekering.
  4. Omvangrijke zorg voor de volksgezondheid, o.a. door kanker- en tuberculosebestrijding, door schoolvoeding en kleeding, door bestrijding van drankmisbruik (met name door voortgaande inkrimping van het aantal vergunningen en invoering van Plaatselijke Keuze), en van vervalsching van waren.

V. VOLKSHUISVESTING.

Zij wenscht, dat de volkshuisvesting, als belangrijk onderdeel der volksgezondheid, meer dan tot nu toe de volle aandacht der Overheid zal hebben, gelijk dit ook het geval dient te zijn met de drinkwater-, gas- en electriciteits-voorziening.

Daarbij dient aan Rijks-, Gemeente- en Vereenigingsgebouw de voorkeur te worden gegeven.

VI. LANDBOUW.

In afwachting van de verwezenlijking van het in par. II als ideaal gestelde, staat zij voor:

  1. Een pachtwet waarin den pachter wordt geschonken:
    een naar den tijdsduur onbeperkt continuatierecht;
    vaststelling der pachtsom door onpartijdige en deskundige commissies;
    recht op vergoeding voor aangebrachte verbeteringen;
    een bindend remissierecht, waarin ook begrepen is een daling der prijzen van de producten;
  2. een Staats-Hypotheekbank ten behoeve dier eigenaren, die hun grondbezit zelf exploiteeren en vóór een in de wet vast te stellen datum hebben gekocht;
  3. aankoop door den Staat van die boerderijen en landerijen waarvan de eigenaar-gebruiker buiten zijn schuld in financieele moeilijkheden komt, waarbij de verkooper een recht van voorkeur krijgt op pacht van het gekochte.
  4. Commissies voor het vaststellen van de minimumloonen der landarbeiders.

Zij eischt voorts:

een afzonderlijk Departement van Landbouw; — bevordering van centralisatie van afzet der producten; — bevordering van vakonderwijs; — voorlichting bij export en bij emigratie.

VII. ARBEIDSWETGEVING.

Zij eischt met betrekking tot de arbeidswetgeving:

  1. Doorvoering van de in de Arbeidswet vervatte bepalingen ten aanzien van bedrijven waarvoor deze thans nog niet in werking zijn getreden.
  2. Uitbreiding van de Arbeidswet ten aanzien van arbeid in bedrijven welke tot heden niet of slechts gedeeltelijk is geregeld.
  3. Invoering van wettelijke arbeidsbescherming in het land- en tuinbouw- en veehoudersbedrijf.
  4. Uitbreiding van de bescherming van den arbeider tegen bedrijfsongevallen en beroepsziekten.
  5. Sterke verkorting van de wettelijke arbeidsduur voor arbeiders, belast met werkzaamheden, die in sterke mate geestelijk of lichamelijk sloopend zijn te achten.
  6. Invoering van wettelijke vacantieregeling.
  7. Regeling van en waar mogelijk afschaffing der huisindustrie.
  8. Afschaffing, waar mogelijk, van loonarbeid van gehuwde vrouwen.
  9. Krachtige bevordering van de Zondagsrust.
  10. Verbod van allen niet strikt noodzakelijken nachtarbeid.

VIII. OVERHEIDSPERSONEEL.

Zij wenscht, dat de Overheid zich in ieder opzicht een goed werkgeefster betoont.

Het Georganiseerd Overleg worde uitgebreid tot medezeggenschap inzake de technische, administratieve en commercieele leiding.

Voor personeel in semi-publieke dienst worde een betere rechtspositie geschapen, evenzoo voor hen, die werkzaam zijn bij het bijzonder onderwijs.

IX. HANDEL EN VERKEER.

Zij verklaart zich vóór vrijhandel.

De wereld-grondstoffen moeten — voor zoover deze niet in voldoende mate in elk land aanwezig zijn — onder beheer geplaatst worden van een Internationale Raad, die ze aan elk land volgens behoefte toewijst.

Tegen misbruiken van trusts en kartels moet worden gewaakt.

Staatstoezicht op het Bankbedrijf.

X. MILITAIRE VRAAGSTUK.

Zij verwerpt de oorlog als middel tot beslechting van internationale geschillen.

Zich stellende tegenover elke oorlog en oorlogstoerusting en strevende naar internationale ontwapening, ziet zij in de eisch van nationale ontwapening de meest voor de hand liggende consequentie van dit streven.

Zij keert zich tegen iedere vorm van dienstdwang voor hen, die zich in hun geweten bezwaard achten en eischt, dat voor dezulken geen strafmaatregelen, van welke aard ook, worden toegepast.

Zij spreekt zich uit voor verplichte internationale arbitrage en rechtspraak door instanties onder gezag van de Volkenbond, welks werk gesteund moet worden, voor zoover het inderdaad bedoelt het recht te stellen in plaats van het geweld.

Zij eischt afschaffing van het huidige systeem der geheime diplomatie als in strijd met de democratische gedachte en buiten de volkeren om over hun lot beslissend.

XI. KOLONIALE POLITIEK.

Zij erkent de gelijkwaardigheid der blanke en gekleurde rassen en het zelfbeschikkingsrecht der naties.

De koloniale politiek moet ten doel hebben de Oost- en West-Indische volken op een hooger peil van geestelijke en stoffelijke ontwikkeling te brengen, teneinde hen daardoor tot zelfstandigheid op te voeden.

Op grond daarvan eischt zij, dat in de allereerste plaats de geestelijke en sociale belangen der Inlandsche bevolking richtsnoer zijn van alle maatregelen der regeering ten opzichte harer koloniale politiek.

Het onderwijs wordt eveneens aan dit doel dienstbaar gemaakt en moet daarom zoodanig zijn ingericht, dat het zich ten nauwste zal aanpassen bij de aard en ontwikkelingsmogelijkheden der bevolking.

De Regeering erkenne de groote waarde der Zending op religieus, cultureel en ethisch gebied.

Voor West-Indië bevordere de Regeering de krachtige ontwikkeling dier economische mogelijkheden, welke het welvaartspeil der bevolking in al haar geledingen kunnen verhoogen.

XII. FINANCIEN EN BELASTINGEN.

Zij eischt als algemeene grondslag voor de door den Staat te heffen belastingen, dat hierbij rekening wordt gehouden met de draagkracht der burgers, dus ook met de grootte van het gezin.

Een sterk progressieve Inkomstenbelasting moet worden geheven, waarbij rekening wordt gehouden met de meerdere draagkracht die voortvloeit uit inkomen, uit vermogen, en waarbij inkomen, noodig voor noodzakelijk levensonderhoud, niet wordt belast.

Op de Successiebelasting en de heffing op Schenkingen behalve die ten algemeenen nutte zijn, worde eveneens sterk progressief tarief toegepast; een belangrijk deel van de opbrengst behoort voor productieve doeleinden te worden gebezigd.

Opheffing van het Bankgeheim ten behoeve van den fiscus.

De eerste levensbehoeften mogen niet door indirecte belastingen op een prijsniveau worden gebracht, dat de eigenlijke productiekosten belangrijk overtreft, doch moeten van alle heffingen vrij zijn.

Verkiezingsprogram 1933.
Vastgesteld in de vergadering van het H.B. op 18 Februari 1933.

De Christelijk-Democratische Unie, aansluitende bij haar Beginselverklaring, politiek program en daarbij behoorende toelichting;

spreekt als haar overtuiging uit, dat de roeping der overheid is: Recht te doen en de verdrukten en zwakken te steunen;

zij keert zich derhalve tegen de anti-sociale politiek zooals deze in toenemende mate door het kabinet-Ruys gevoerd is, daarin gesteund door de reactionnaire groepen van links en rechts; een politiek welke, blijkens de door die groepen aangenomen houding, in de naaste toekomst zal worden voortgezet en verscherpt tot groote schade van de maatschappelijk zwakken.

Zij voert, krachtens haar beginsel, de strijd voor een radicale sociale herstelpolitiek, daarbij als richtlijn aannemende, dat de daarvoor vereischte kosten en de economische gevolgen van een naar alle kanten vastgeloopen individualistische maatschappij-inrichting in de eerste plaats behooren gedragen te worden door de meest draagkrachtigen.

Dienovereenkomstig eischt zij voor de komende wetgevende periode:

  1. Bestrijding der werkloosheid door uitvoering van groote werken en waar mogelijk door invoering van de 40-urige werkweek. Verbetering van de werkloozensteun.
  2. Invoering van medezeggenschap der arbeiders in alle bedrijven, mede tot regeling der productie. Regeling der rechtspositie en uitbreiding van het georganiseerd overleg voor hen, die in Overheidsbedrijven werkzaam zijn.
  3. Een pachtwet, waarin den pachter een rechtspositie en meerdere bestaanszekerheid wordt gegeven door:
    1. een naar tijdsduur onbeperkt continuatierecht;
    2. vaststelling van de pachtsom door onpartijdige deskundige commissies;
    3. recht op vergoeding voor aangebrachte verbeteringen;
    4. een bindend remissierecht, waarin ook begrepen is een daling der prijzen van de producten.
  4. Maatregelen, ter voorkoming van executies tengevolge van crisismoeilijkheden.

    Instelling van een Rijksbank. Vermindering van waterschapslasten.

  5. Instelling van commissies ter vaststelling van minimumloonen voor landarbeiders.
  6. Een regeling, waardoor loonarbeid der gehuwde vrouw, waarvan de man een volledig inkomen geniet, zooveel mogelijk wordt voorkomen.
  7. Invoering van premievrij staatspensioen en uitbouw der sociale verzekeringen.
  8. Bevordering van de Zondagsrust.
  9. Drankbestrijding door invoering van Plaatselijke Keuze.
  10. Bouw van Overheidswege van goede volkswoningen.
  11. Heffing van een crisisbelasting. Verlaging van de gemiddelde rentevoet der Staats-, Provinciale en Gemeenteleeningen. Herziening van ons belastingstelsel overeenkomstig het beginsel van belasting naar draagkracht. Opheffing bankgeheim. Bij herstel van het economisch leven, afschaffing van indirecte belastingen op eerste levensbehoeften.
  12. Nationale ontwapening als eerste schrede op den weg naar internationale afschaffing van legers en vloten, daar zij de oorlog als middel ter beslechting van internationale geschillen principieel verwerpt.

    Afschaffing dienstdwang.

  13. Maatregelen tot het voorkomen van onredelijke cumulatie van inkomens uit salarissen, wachtgelden en pensioenen.
  14. Wegneming van de onderwijsverslechteringen en verbetering in de richting van het onderwijs, waardoor het zich meer bij de practijk zal aanpassen.
  15. Krachtige hulp aan hen, die in bijzondere mate slachtoffer zijn van de crisis.
  16. Krachtige steun aan mobilisatieslachtoffers en personen, die door den militairen dienst invalide zijn geworden.

Gemeente-program.

De gemeentelijke overheid regere in gehoorzaamheid aan de algemene normen geopenbaard in Gods Woord. Zij vervult deze taak door binnen de grenzen van haar rechtsgebied het geestelijk sociaal welzijn van allen te bevorderen. Zij bestrijdt dientengevolge sociale misstanden, in het bijzonder onrechtvaardige bezitsverhoudingen en inkomsten-verdeling in haar gevolgen.

Onder de bestaande maatschappelijke en politieke verhoudingen acht de C. D. U. het de plicht der gemeentelijke overheid haar volle aandacht te wijden aan:

    1. Werkverruiming zoveel mogelijk tegen het geldende contractloon; werkverschaffing voorzover nodig als aanvulling. Bij uitvoering van werken zal als regel verdeling van de arbeid naar toerbeurt moeten plaats hebben.
    2. Een behoorlijke steunregeling bij werkloosheid; doelmatige verdeling der overschotten van de landen. tuinbouw-producten. De Gem. dringt er bij het Rijk op aan dat geen korting worde toegepast wegens aanvullende steun, verleend door diaconieën of particuliere instellingen van weldadigheid.
    3. De terhandneming van beroepsomvorming ten behoeve van hen, die werkzaam zijn in takken van handel, landbouw en nijverheid met te groot aanbod van arbeidskrachten. Registratie der geschoolde arbeidskrachten met het oog op seizoenwerkloosheid wordt hierbij noodzakelijk geacht.
    4. Het beschikbaar stellen van woningen met lage huurprijzen, o.a. door toewijzing van bouwgrond onder bindende voorwaarden, het bouwen van woningen, waarbij gewaakt wordt tegen verlaging van het peil der volkshuisvesting.
    5. Het voeren van een grondpolitiek op de basis van het erfpachtstelsel, mede ter belemmering van de grondspeculatie.
    6. Eventueel nodige verlaging van de erfpachtsrente en die der gemeentelijke voorschotten krachtens de Landarbeiderswet in overeenstemming met de economische omstandigheden.
  1. Bevordering der volksgezondheid door bouwverordeningen en woningtoezicht, het stichten van kinderbewaarplaatsen, speeltuinen, bad- en zweminrichtingen en volksparken, tuberculose-bestrijding en consultatiebureaux voor zuigelingenverzorging. Bestrijding van het alcoholisme o.a. door vermindering van het aantal vergunningen en door steun aan drankbestrijding.
  2. De exploitatie der openbare nutsbedrijven en der radio centrales, waarbij het maken van winst alleen geoorloofd is voor het voeren van een gezonde bedrijfspolitiek.
  3. De ten behoeve der Gemeente door het Rijk te heffen Directe Belastingen en de door de Gemeente op ’s Rijks Directe Belastingen te heffen opcenten, worden, evenals de te heffen Gemeentelijke Directe Belastingen en schoolgelden, voorzover de Wet dit toelaat, zoveel mogelijk progressief geheven. Op de tarieven voor gas, waterleiding, electriciteit, enz. behoort eveneens zo mogelijk progressie te worden toegepast. Bij het heffen van zakelijke belastingen worde zoveel mogelijk rekening gehouden met de belangen van de kleine middenstand.
  4. Loon- en bezoldigingsregelen voor het gemeentepersoneel, welke behoren gebaseerd te zijn op het minimum-loon voor ongeschoolden, hoofden van een normaal gezin en welke moeten voldoen aan de eisen van sociale gerechtigheid. Bevordering van overleg inzake arbeidsvoorwaarden door middel van centrale en/of dienstcommissies.
  5. Verbetering van het onderwijs, inzonderheid van het lager onderwijs. Bevordering van voorbereidend en vervolgonderwijs; stichting van huishoudscholen. Goede zorg voor lichamelijke opvoeding. Voorbereiding voor meer dan één beroepsmogelijkheid. Stichting van bureaux voor beroepskeuze, of, voor kleine gemeenten, aansluiting bij een centraal bureau voor psycho-technisch onderzoek. Oprichting en/of instandhouding van leeszalen en volksuniversiteiten.
  6. Bevordering van Zondagsrust. Invoering van een tapverbod op Zaterdagmiddag en Zondag.