De brief van Mansholt

Brussel, 14 februari 1972

Waarde President,

Het lijkt mij gewenst dat onze Commissie zich in haar laatste jaar intensief bezighoudt met de te volgen economische politiek. Wij zullen waarschijnlijk niet in staat zijn concrete voorstellen aan de Ministerraad te doen, doch wel een aantal fundamentele gedachten te formuleren die een begin kunnen zijn voor de ontwikkeling van een nieuwe politiek.

Ik acht de Commissie het énige orgaan dat in staat is – in volle onafhankelijkheid – met haar directe door het Verdrag gegeven verantwoordelijkheid, voorstellen te doen.

Eerst enkele feiten:

  1. Het blijkt meer en meer dat de nationale regeringen niet meer in staat zijn het evenwicht in de ontwikkeling van hun economie te waarborgen. Dat is geen europees fenomeen maar openbaart zich in alle industriestaten, zoals ook de Verenigde Staten, Japan etc. De snel voortgaande inflatie, nog begeleid door een toenemende werkloosheid is een algemeen verschijnsel.
  2. Het monetaire evenwicht is niet verkregen. Hoogstens kan men spreken van een rustpauze, maar alle elementen zijn aanwezig om de monetaire moeilijkheden weer naar buiten te doen treden. Internationale fondsvorming e.d. zijn slechts middelen die aan symptomen cureren en niet bijdragen tot de fundamentele stabiliteit.

Dit zijn enkele problemen van vandaag de dag, maar veel ernstiger zijn de vraagstukken die met steeds groter wordende duidelijkheid op ons afkomen. ‘Ons’, niet alleen Europa, maar de gehele mensheid.

Het zijn de problemen die verband houden met de volgende elementen die in hoofdzaak bepalend zijn voor de toekomst van de mensheid:

Ik beperk me tot deze, met name omdat ze de basis zijn van het rapport van de System Dynamics Group van de Massachussets Institute of Technology, Cambridge, Massachussets (July 1971). Er zouden aan kunnen worden toegevoegd:

Ten aanzien van deze laatste vragen zou men kunnen betwisten of ze juridisch gezien tot de verantwoordelijkheid van de Commissie behoren. Persoonlijk interesseert mij het juridische aspect niet, ik acht het gewenst dat wij als politiek orgaan onze mening geven. Zij het dan waarschijnlijk als een testament, om de publieke opinie wakker te schudden en richtlijnen te geven aan de nieuwe organen van de Gemeenschap van de Tien.

Het rapport van het MIT zal binnenkort worden gepubliceerd. Hoewel nog niet vaststaat in hoeverre alle berekeningen juist zijn is de trend zo overduidelijk dat wij onze discussie en studies hierop reeds kunnen baseren.

Mijn volgende beschouwingen gaan uit van de conclusies van het rapport. Ik stel de vraag:

Wat kunnen we als ‘Europa’ doen en wat moeten we doen om het ‘vastlopen’ te voorkomen?

De problemen zijn van zo fundamentele aard, zo complex, en zo samenhangend dat men zich kan afvragen:

Ook al is het in de eerste plaats een zaak van de wereld, dan acht ik het noodzakelijk dat ‘Europa’ alles doet wat in haar machtssfeer ligt om op al die terreinen die zij kan beïnvloeden in de goede richting te werken. Daarbij zal het duidelijk zijn dat er een fundamenteel andere politiek gevoerd zal moeten worden, waarbij ik voorlopig buiten beschouwing laat hoe deze politiek voor de bevolking aanvaardbaar kan worden gemaakt en hoe ze dus in de Raad kan worden omgezet in besluiten. Dat is bovendien méér een taak van de politieke partijen dan van de Commissie.

Ik acht het een illusie te menen dat op het niveau van de ‘wereld’ in korte tijd veel gerealiseerd kan worden. De Verenigde Naties is een orgaan dat zich van crisis tot crisis sleept en een chaotisch en onmachtig beeld vertoont.

Europa van de Tien is daarentegen op weg een werkelijke machtsfactor te worden en in de komende jaren zal een institutionele versterking der organen de mogelijkheid scheppen tot het voeren van een daadkrachtige politiek. In ieder geval is het de plicht van de Commissie reeds nu te wijzen op de noodzaak daarvan.

Indien Europa een duidelijke politiek voert dan is zij beter in staat ook een politiek af te dwingen van de rest van de wereld, met name de USA en Japan.

Indien Europa geen duidelijke politiek voert, doch achter de feiten blijft aanzeulen en niet de leiding neemt dan acht ik de zaak verloren, omdat naar mijn mening de USA de politieke kracht mist om in de wereld de leiding te nemen ten aanzien van dit grote probleem. De USA is op zijn retour en het zal ons grote inspanning kosten om haar voor een algehele terugval te behoeden.

Dus: Europa heeft een taak!

Probleem van de bevolkingsontwikkeling is doorslaggevend.

Het probleem van de ontwikkeling van de wereldbevolking is doorslaggevend. Vooral in de ontwikkelingslanden is een geboorteoverschot dat een angstwekkende omvang gaat aannemen, maar ook in het industriële westen zal aan beperking niet zijn te ontkomen. Indien er niets gebeurt zal de wereldbevolking in 30 jaar ongeveer verdubbelen en dus in het jaar 2000 van drie en een half miljard naar zeven miljard gestegen zijn. Ten aanzien van het westen mag worden opgemerkt dat in de industriële landen het verbruik aan materialen en energie ongeveer per capita 25 x zo hoog ligt als gemiddeld in de ontwikkelingslanden.

Indien men in 30 jaar zou bereiken dat het vervangingsgezin tot norm wordt, dan zelfs groeit de bevolking nog tot circa zes miljard. Dit vindt mede zijn oorzaak in het feit dat in de ontwikkelingslanden circa 45% van de bevolking onder de vijftien jaar oud is. Waarschijnlijk is het zelfs niet mogelijk een bevolking van zes miljard een redelijk te achten verzorgingspeil te bieden. In ieder geval is het méér dan gewenst om op den duur tot een stabilisatie van de wereldbevolking te komen.

Het behoort tot onze taak aan te geven welke economische elementen een bijdrage kunnen vormen ter bevordering van geboortebeperking. Daarbij kan gedacht worden aan de belastingpolitiek en het afschaffen van sociale steun aan de grote gezinnen. Hier zouden we concrete voorstellen kunnen doen.

Uitgaande van een statische wereldbevolking lijkt het mogelijk, althans theoretisch, een zeker evenwicht te bereiken in de groei van de verschillende factoren, nodig om het voortbestaan van de mensheid te waarborgen (punt V van MIT). Dan dient echter aan alle volgende voorwaarden te worden voldaan:

  1. Prioriteit aan voedselproduktie, met investeringen ook in de zogenaamde ‘oneconomische’ agrarische produktie;
  2. Sterke vermindering van de materiële consumptie per capita gecompenseerd door verruiming van immateriële, zoals sociale voorzieningen, onderwijs, geestelijke ontplooiing, vrijetijdsbesteding, recreatie etc.
  3. Belangrijke verlenging van de levensduur van alle kapitaal goederen en voorkoming van verspilling en vermijding van produktie van ‘niet-essentiële’ produkten;
  4. Terugdrukken van vervuiling en grondstofuitputting door het richten op terugwinning van kapitaalinvesteringen, en vervuilingsbestrijding, wat natuurlijk zal resulteren in een verandering van de vraag en dus ook van de produktie.

Het lijkt voorlopig te optimistisch uit te gaan van een stabiele wereldbevolking en het is dan ook de vraag of we niet zullen moeten overgaan tot veel verdergaande maatregelen (politiek) dan hierboven geschetst. Daarbij wordt het vraagstuk acuut of dit bereikt kan worden met behoud van onze gevestigde maatschappelijke orde, en of bijvoorbeeld de ondernemingsgewijze produktie kan worden gehandhaafd. Naar mijn mening is de vraag stellen haar beantwoorden met neen! Moeilijker is echter iets te vinden dat beter beantwoordt aan het doel.

Staatssocialisme en dergelijke bieden geen oplossing, wellicht zullen we moeten zoeken naar zéér gedifferentieerde vormen van produktie, met een sterke centrale planning en een grote mate aan decentralisatie.

Theoretisch staan we voor het volgende probleem:

Indien we een stabiel evenwicht willen bereiken dan zal een nog véél sterkere teruggang van de wereldbevolking nodig zijn. Meadows berekende een wereldbevolking van 500 miljoen tot 1 miljard en een ‘looptijd’ van het evenwicht (op een laag pitje) van plm. 500 jaar. Dat lijkt me nu niet als uitgangspunt te nemen. We zullen een kortere looptijd moeten aanvaarden als politieke doelstelling van het moment en nagaan wat de maatregelen moeten zijn om dat te bereiken en daarbij uitgaan van een stabiele wereldbevolking.

Het wordt duidelijk dat deze maatschappij niet op groei kan zijn gebaseerd, althans niet in de materiële sector.

Om te beginnen zouden we ons economisch systeem niet meer moeten baseren op het bereiken van de maximale groei, dus van het grootste bruto nationaal produkt. Ik zou daarvoor in de plaats willen stellen het bruto nationale nut. (Daarbij blijft nog open of men dit ‘nut’ in cijfers kan uitdrukken, (of in wat Tinbergen noemt Bonheur National Brut.)

Het ware gewenst te overwegen op welke wijze wij kunnen bijdragen tot een economie welke niet meer op maximale groei per capita is gebaseerd. Daarbij zullen vraagstukken als planning, belastingpolitiek, distributie van grondstoffen en wellicht bepaalde essentiële eindprodukten mede in beschouwing moeten worden genomen.

Slechts om een bijdrage aan het denken te leveren, en om een voorbeeld te geven van wat de concrete politiek zou kunnen inhouden geef ik enkele gedachten over een europese politiek.

Daarbij beperk ik mij tot twee elementen:

  1. Strikt geplande economie, met het doel de materiële behoef ten welke strikt noodzakelijk zijn voor ieder veilig te stellen.
  2. Een produktiesysteem zonder vervuiling en de ontwikkeling van een kringloop proces.

De tweede doelstelling zal een belangrijke teruggang van de materiële welvaart per capita met zich meebrengen en de vrije beschikking over goederen beperken. Indien we willen voldoen aan een fundamentele eis van rechtvaardigheid dan zal onze economie zich zodanig moeten ontwikkelen dat ze gelijke kansen voor ieder biedt. Daarbij zal een verdeling van de nodige grondstoffen en kapitaalgoederen over de publieke sector en de privé sector niet vermeden kunnen worden. Daarbij zal de planning zodanig moeten worden gericht dat met een zo gering mogelijk gebruik van grondstoffen en energie het essentiële goederen- en dienstengebruik veilig wordt gesteld. Tevens zal, om de teruggang in materiële welvaart te compenseren een grotere publieke zorg voor de geestelijke ontplooiing en culturele zorg nodig zijn, zodat daarvoor de nodige ruimte moet worden gecreëerd.

Het lijkt me gewenst dat de Commissie een voorstel doet voor het scheppen van:

  1. een ‘centraal europees Plan’ (of europees economisch Plan);

    Daarbij zien we af van het bereiken van het grootst mogelijke BNP en nemen als grondslag het BNB.

    We zullen moeten aanvaarden dat, hoewel het scheppen van grotere publieke zorg voor het geestelijk welzijn eigenlijk een groter bruto nationaal produkt zou vereisen, we eenvoudig de mogelijkheid niet meer hebben, omdat het behoud van het natuurlijk evenwicht (ecologie) en de noodzaak voldoende energiebronnen voor de geslachten na ons te reserveren, de doorslag zullen moeten geven.

    Het europees economisch Plan zou in de vorm van een richtlijn de ontwikkeling van nationale economische Plannen moeten binden.

  2. een 5-jarenprogram voor de ontwikkeling van een nieuw produktiesysteem dat ’schoon’ is en gebaseerd op een kringloop-economie (s. en k.-produktie – c.r.-produktie- clean and recycling).

We moeten nagaan in hoeverre de strikte voorschriften gesteund moeten worden door tegemoetkomingen in de belastingpolitiek, de tarievenpolitiek en eventueel de grondstof toewijzingen.

Ik kan mij indenken dat de Commissie concrete voorstellen doet om:

  1. een systeem van produktie-certificaten in te voeren (c.r.-certificaten), onder europese contrôle.
  2. een toewijzing in de omzetbelasting waarbij faciliteiten worden verleend voor de produkten met CP certificaat en hoge tarieven worden berekend voor de klassieke produkten (tariefverschil gelijk aan verschil in produktiekosten plus een ‘straf’-tarief voor niet-c.r. produkten.
  3. bevordering van duurzaamheid der gebruiksgoederen.

    Dit kan sterk materiaal besparend werken. Te denken valt, naast produktievoorschriften, aan belastingmaatregelen welke het gebruik stuwen in de richting van spaarzaamheid en duurzaamheid. Als voorbeeld: Auto’s de eerste vijf jaar hoog belasten, daarna vijf jaar laag en daarna zonder belasting. Hierbij kan ook gedacht worden aan het verbod van produktie van niet essentialia of het zeer zwaar belasten van niet-essentiële goederen. We gaan ons momenteel te buiten aan de meest grandioze verspilling!

  4. Noodzakelijk lijkt een europees distributiesysteem van grondstoffen en diverse eindprodukten.
    1. om voorrang te geven aan goederen bestemd voor de publieke sector
    2. ter vermijding van verspilling
    3. een schaarste-economie maakt distributie van noodzakelijke gebruiksgoederen noodzakelijk om gelijke kansen voor ieder te waarborgen.
  5. Research

Een groot terrein voor onderzoek ligt braak om een produktie zonder vervuiling en gebaseerd op kringloop te ontwikkelen. Tot dusver is praktisch alle research gericht op ‘groei’. We zullen dat moeten ombuigen naar ‘nut’ naar ‘welzijn’. Het ligt voor de hand om een eind te maken aan het slepende drama van de Euratomresearch-begroting, door haar om te zetten in een researchprogramma geheel gericht op de boven omschreven doel doelen. Daar ligt een groot aantal technische, biologische vraagstukken welke onopgelost zijn. Het lijkt aangewezen daarop het economische onderzoek te richten, nodig om de consequenties van de toepassing der nieuwe methoden te verwerken in de nieuwe economische politiek (centraal europees Plan). Te vaak wordt technisch onderzoek verricht zonder de economische en dus ook sociale consequenties daarbij te betrekken.

Ik zou het research program met name richten op :

Een program gebaseerd op de bovenstaande punten kan in de nieuwe Gemeenschap van Tien worden doorgevoerd.

We vormen één markt met vrij verkeer, afgeschermd tegen derde landen.

Wel is dus een strikte geïntegreerde economische politiek en dus ook belastingpolitiek gewenst.

Vanzelfsprekend zal de doorvoering van een dergelijk program belangrijk kostenverhogend werken en een bescherming tegen invloeden van buiten noodzakelijk maken.

Dit zou kunnen op de volgende basis:

Omvorming van het huidige buitentarief in een tarief ter bescherming van c.r.-produkten. Natuurlijk is daarvoor nodig een wijziging van de huidige GATT-regels, die trouwens toch reeds verouderd zijn en door de vorming van het Europa der Tien aan herziening toe zijn.

Men kan denken aan:

O-tarief voor goederen gedekt door een erkend c.r.-certificaat X-tarief voor klassiek geproduceerde goederen (X is verschil in produktiekosten tussen c.r.-goederen en klassieke goederen plus ‘straftarief’).

Dit geeft een sterke impuls van de fabricage van c.r.-goederen. Indien bijvoorbeeld Europa en de USA een dergelijk tarief overeenkomen dan wordt de rest van de wereld wel gedwongen te volgen. Bijzondere voorzieningen zijn nodig voor de ontwikkelingslanden. Hulp om aldaar een c.r.-produktie op te bouwen. De toch reeds te langzame groei zou in het tegendeel gaan verkeren en het is het direkte eigenbelang van de rijke landen dat de arme zo snel mogelijk tot c.r.-produktie overgaan. Gedacht kan worden aan een fonds ter bevordering van c.r.-produktie in de ontwikkelingslanden dat steun verleend aan kapitaalinvesteringen in die landen die de c.r. als grondslag nemen.

Ten aanzien van de landbouw enkele kanttekeningen:

Het natuurlijke evenwicht zal bij de voedselproduktie een steeds grotere rol spelen. Hoewel een sterke verhoging van de voedselproduktie nodig wordt, bereiken we spoedig twee grenzen:

  1. de gelimiteerde oppervlaktegrond (3,5 miljard hectare), welke van voldoende zoet water kan worden voorzien (daarbij kan men zich de massale omzetting van zout naar zoet water wel uit het hoofd zetten wegens het grote energieverbruik en verstoring van het thermisch evenwicht).
  2. de verstoring van het ecologisch evenwicht door het gebruik van pesticiden en insecticiden om een hoge produktie te bereiken.

De europese Gemeenschap kan op dit gebied wel vóórgaan met:

  1. toelating van:
    1. die chemische middelen welke in afzienbare tijd worden afgebroken en dus géén cumulerend storend effect hebben (bijvoorbeeld geen ddt).
    2. die stoffen die aantoonbaar onschadelijk zijn voor de gezondheid.
  2. verandering van de kwaliteitsvoorschriften:

    Deze richten op voeding en smaak en niet op uiterlijk.

  3. maatregelen ter bevordering van de kringloop-produktie en daardoor vernietiging van waardevolle natuurlijke produktie-elementen voorkomen.

    (Hieronder óók: het herstellen van het natuurlijk evenwicht in insecten- en vogelwereld, en tevens behoud van het totale ecologische evenwicht).

De bescherming naar buiten kan geschieden op basis van de c.r.-tarieven terwijl ook c.r.-certificaten in de landbouw recht zouden kunnen geven op belasting-faciliteiten en speciale prijspolitiek.

Het bovenstaande geeft slechts enkele voorbeelden van beleid, vanzelfsprekend geen sluitend geheel.

Ik zou het in hoge mate wenselijk achten dat wij in het laatste jaar ons zouden concentreren op deze vraagstukken en aan de Raad goed gefundeerde voorstellen zouden doen.

S. L. Mansholt.