Broederlijke vereniging van talrijke kinderen Gods
in zeven artikelen

Vreugde, vrede en barmhartigheid van onze Vader door de gemeenschap met het bloed van Jezus Christus, samen met de gaven van de Geest die door de Vader gezonden worden aan alle gelovigen, tot sterkte en troost en tot standvastigheid in alle ellende, tot aan het einde, Amen.

Dit alles zij met allen die houden van God en kinderen zijn van het licht, overal waar God onze Vader ze in verstrooiing gestuurd heeft, waar ze eensgezind in één God en Vader van ons allen verzameld zijn: genade en vrede in het hart zij met jullie allen, Amen.

Geliefden in de Heer, broeders en zusters! Allereerst en vooral gaat het ons om de troost en verzekering van jullie geweten, dat enige tijd verward was: opdat jullie niet voor altijd als buitenlanders van ons afgezonderd blijven en (terecht) bijna helemaal buitengesloten worden, maar dat jullie terug mogen keren naar de ware in Christus ingeplante leden, die toegerust zijn met geduld en zelfkennis, en dat jullie het ook weer met ons eens mogen worden, in de kracht van één goddelijke, christelijke geest en ijver voor God.

Het is ook duidelijk met hoeveel duizend listen de Duivel ons verleid heeft, waarbij hij het werk van God, dat onder ons ten dele barmartiglijk en genadiglijk begonnen is, vernietigt en te gronde richt. Maar de trouwe herder van onze zielen, Christus, die dat werk onder ons is begonnen, die zal het ten einde brengen en aan ons leren, tot zijn eer en tot ons heil, Amen.

Lieve broeders en zusters! Wij, die ons verzameld hebben in de Heer, te Slaten aan de Randen, verkondigen aan allen die houden van God met stukken en artikelen dat wij overeen gekomen zijn om in de Heer te blijven, als gehoorzame kinderen van God, als zonen en dochters die afgezonderd zijn en moeten zijn van de wereld in alle doen en laten, geheel tevreden, zonder enig tegenspreken van de broeders, waarvoor God alleen zij eer en lof. Daarin hebben wij gevoeld dat de éénheid van de Vader en ons aller Christus met hun Geest bij ons geweest zijn. Want de Heer is de Heer van de vrede en niet van de tweedracht, zoals Paulus aangeeft. Om echter te weten in welke artikelen dat gebeurd is, moeten jullie opletten en begrijpen.

Er is door allerlei valse broeders onder ons grote ergernis gebracht, waarmee velen zich van het geloof hebben afgekeerd; daarbij hebben ze gemeend zelf de vrijheid van de Geest en van Christus uit te oefenen en te gebruiken. Zij zijn echter in de waarheid tekortgeschoten en zijn (tot hun oordeel) overgegeven aan de wellust en vrijheid van het vlees; ze dachten dat het het geloof en de liefde alles konden doen en verdragen en dat hun niets zou kunnen schaden of verdoemen, omdat ze ondertussen ook gelovig waren.

Let wel, leden van God in Christus Jezus: met het geloof in de hemelse Vader door Jezus Christus is het niet zo gesteld: het bewerkt en doet niet de dingen die deze valse broeders en zusters doen en onderwijzen. Hoed je en wees gewaarschuwd voor zulken, want ze dienen niet onze Vader maar hun vader: de Duivel.

Maar met jullie is het anders: want wie in Christus zijn, hebben hun vlees gekruisigd samen met alle lusten en begeerten. Jullie begrijpen mij wel, en welke broeders ik bedoel. Zonder je van hen af, want ze zijn verkeerd. Bid de Heer voor hen om boetvaardigheid en voor ons om de standvastigheid, op de ingeslagen weg door te gaan, tot eer van God en zijn Zoon Christus, Amen.

De artikelen waar wij het over hadden, en waarover we het eens zijn geworden, zijn deze.

  1. Doop.
  2. Ban.
  3. Breken van het brood.
  4. Afzondering van gruwelen.
  5. Herders in de gemeente.
  6. Zwaard.  en de
  7. Eed.

Ten eerste. Hoor over de doop. De doop moet aan allen gegeven worden die onderwezen zijn in de boete en verandering van het leven, en die geloven in de waarheid dat hun zonde door Christus weggenomen is; aan allen die willen wandelen in de opstanding van Jezus Christus en met hem begraven willen worden in de dood, zodat ze met hem kunnen opstaan; aan allen die het uit die overtuiging van ons begeren en er uit zichzelf om vragen. Daarmee wordt elke kinderdoop uitgesloten, de hoogste en eerste gruwel van de Paap. Daarvoor hebben jullie grond en getuigenis in de Schrift en in de gebruiken van de apostelen: Mat. 27, Mark. 16, Hand. 2, 8, 16, 19. Daar willen wij ons in eenvoud maar vastberaden aan houden en van verzekerd zijn.

Ten tweede zijn wij het volgende overeengekomen over de ban. De ban moet toegepast worden op allen die zich aan de Heer hebben toegewijd om naar zijn geboden te handelen en op allen die in één lichaam van Christus gedoopt zijn en zich broeder of zuster laten noemen, maar die toch een keer uitglijden, in valstrik en zonde vallen, en onbewust overvallen worden. Die moeten vermaand worden, andermaal in het geheim, en de derde keer in het openbaar voor iedereen samen gestraft (ofwel geband), naar het bevel van Christus, Mat. 18. Dat moet echter gebeuren naar de instelling van de Geest van God van het breken van het brood, zodat we eensgezind en in één liefde van één gebroken brood kunnen eten en kunnen drinken uit één beker.

Ten derde zijn wij over het breken van het brood eens geworden en hebben afgesproken: Allen die één brood willen breken als gedachtenis aan het gebroken lichaam van Christus en allen die van één drank willen drinken als gedachtenis aan het vergoten bloed van Christus moeten van tevoren verenigd zijn in één lichaam van Christus, dat wil zeggen: in de gemeente van God, waarvan Christus het hoofd is, namelijk door de doop. Want zoals Paulus aangeeft, kunnen wij niet zowel delen in de tafel van de Heer als in de tafel van de Duivel. Evenmin kunnen wij zowel delen in en drinken uit de kelk van de Heer en uit de kelk van de Duivel. Dat wil zeggen dat allen die gemeenschap hebben met de dode werken der duisternis geen deel hebben aan het licht. Dus allen die de Duivel volgen en de wereld, die hebben geen deel met degenen die tot God uit de wereld geroepen zijn. Allen die in boosheid liggen, hebben geen deel aan het goede.

Daarom moet en zal het zo zijn, dat wie de roeping van één God tot één geloof, tot één doop, tot één Geest, tot één lichaam met alle kinderen van God samen niet heeft, ook niet met jullie tot één brood gemaakt kan worden, zoals het tenslotte zijn moet waar men het brood in de waarheid, naar het bevel van Christus wil breken.

Ten vierde zijn wij het volgende overeengekomen over de afzondering. Die moet worden toegepast op het boze en het kwade dat de Duivel in de wereld heeft geplant, en wel alleen daarom dat wij geen gemeenschap met hen hebben of met hen meegaan in het gewoel van hun gruwelen. Dat wil zeggen: daar allen (die niet getreden zijn in de gehoorzaamheid van het geloof en die zich niet verenigd hebben met God omdat ze zijn wil willen doen) een grote gruwel zijn voor God, kan en zal er uit hen niets anders groeien of voortkomen dan gruwelijkheid. Er is nu eenmaal niets anders in alle creatuur dan goed en kwaad, gelovig en ongelovig, duisternis en licht, wereld en die buiten de wereld zijn, de tempel van God en de afgoden, Christus en Belial, en geen kan deelhebben aan het andere.

Nu is ons ook het gebod van de Heer duidelijk, waarin hij ons gebiedt afgezonderd te zijn en te worden van het kwade: zo wil hij onze God zijn en zullen wij zijn zonen en dochters zijn.

Verder vermaant hij ons om uit Babylon en het aardse Egypte weg te gaan, zodat we niet ook deelachtig worden aan hun kwelling en lijden, dat de Heer over hen zal brengen.

Uit dit alles moeten wij leren dat alles wat niet met onze God en Christus overeenkomt niets anders is dan gruwel die wij mijden moeten en ontvluchten. Daarmee zijn alle Papelijke en tegenpapelijke werken en godsdienst bedoeld: vergadering, kerkgang, wijnhuizen, borgstellingen [mogelijk: burgerschappen] en verplichtingen van het ongeloof, en meer van zulke dingen die de wereld dan wel hoogacht, maar die toch rechtstreeks tegen het bevel van God gedaan worden, naar de maat van al het onrecht dat in de wereld is. Van dit alles moeten wij afgezonderd worden en wij moeten er geen deel aan hebben, want het zijn zinloze gruwelen die ons gehaat maken bij onze Christus Jezus, die ons vrijgemaakt heeft van de dienstbaarheid aan het vlees en ons geschikt heeft gemaakt voor de dienst aan God, door de Geest die hij ons heeft gegeven.

Daarom zullen nu ook ongetwijfeld alle onchristelijke, ja duivelse wapens van het geweld ons ontvallen, zoals het zwaard, het harnas en dergelijke; en al hun gebruik voor vrienden of tegen de vijand, uit kracht van het woord van Christus: jullie moeten het kwaad niet weerstaan.

Ten vijfde zijn wij het volgende overeengekomen over de Herders in de gemeente. De herder in de gemeente van God moet er geheel en al één zijn naar de instelling van Paulus: iemand die een goed getuigenis heeft van wie buiten het geloof zijn. Het ambt zal bestaan uit lezen, vermanen en onderwijzen; manen, straffen, bannen in de gemeente en alle broeders en zusters voorgaan in gebed om zich te beteren; het brood (beginnen) te breken en op alle dingen van het lichaam van Christus te letten, zodat het opgebouwd en verbeterd wordt, en de lasteraar de mond wordt gesnoerd.

Maar waarin hij gebrek heeft, moet hij moet worden onderhouden door de gemeente die hem gekozen heeft, zodat wie het evangelie dient daarvan ook kan leven, zoal de Heer heeft bevolen.

Als een herder echter iets doen zou dat bestraft moet worden, mag met hem niets gedaan worden zonder twee of drie getuigen. En als ze zondigen, moeten ze in het bijzijn van allen gestraft worden, zodat de anderen ontzag hebben.

Als de herder echter verdreven of door het kruis van de Heer weggevoerd wordt, moet terstond een ander in zijn plaats worden gesteld, zodat het volkje en hoopje van God niet te verwoest wordt.

Ten zesde zijn wij het het volgende overeengekomen over het zwaard. Het zwaard is een instelling van God, buiten de volkomenheid van Christus, die de bozen straft en doodt, en de goeden beschermt en beschut. Door de wet wordt het zwaard ingesteld tot straf over de bozen, en ten dode; om het te hanteren zijn wereldlijke overheden ingesteld.

In de volkomenheid van Christus wordt de ban echter alleen gebruikt tot vermaning en buitensluiting van wie gezondigd heeft, zonder de dood van het vlees, alleen door vermaning en het bevel niet meer te zondigen.

Nu wordt door velen die de wil van Christus niet kennen aan ons gevraagd, of ook een christen het zwaard kan of moet gebruiken, tegen het kwade, om de bescherming en beschutting van het goede, of omwille van de liefde. Het antwoord is eensgezind geöpenbaard: Christus leert en beveelt ons dat wij van hem moeten leren, want hij is mild en deemoedig van hart, en zo vinden wij rust voor onze zielen.

Nu zegt Christus over het heidense vrouwtje, dat vanwege echtbreuk gegrepen was, niet dat men haar stenigen moet naar de wetten van zijn Vader (en hij zegt toch: zoals mijn Vader bevolen heeft, zo doe ik), maar spreekt met barmhartigheid en vergeving, en de vermaning niet meer te zondigen: ga heen en zondig niet meer. Precies zo moeten wij ons houden aan de regel van de ban.

Ten tweede wordt over het zwaard gevraagd of een christen een oordeel mag uitspreken bij wereldlijke tweedracht en geschillen, zoals de ongelovigen die met elkaar hebben. Dit is het enige antwoord: Christus heeft niet willen beslissen of oordelen tussen broeders over hun erfdeel, maar heeft zich ervan verschoond. Zo moeten wij hem nadoen.

Ten derde wordt over het zwaard gevraagd: mag iemand overheidsbeambte worden als hij daartoe wordt uitgekozen? Hem wordt aldus geantwoord: Christus had tot koning gemaakt moeten worden, en hij is gevlucht en heeft de instelling van zijn Vader niet in acht genomen. Zo moeten wij ook doen en hem navolgen. Dan zullen wij niet in duisternis wandelen, want hij zegt zelf: wie achter mij aan wil komen moet zichzelf verloochenen, zijn kruis opnemen en mij navolgen. Ook verbiedt hij zelf de macht van het zwaard en zegt: de wereldse vorsten heersen enz. maar zo zal het bij jullie niet zijn. Verder zegt Paulus: wie God gekend heeft, die heeft hij ook voorbestemd, dat ze gelijkvormig zullen worden aan het voorbeeld van zijn Zoon enz. Ook zegt Petrus: Christus heeft geleden, niet geheerst, en heeft ons een voorbeeld nagelaten, opdat jullie in zijn voetstappen zouden navolgen.

Tenslotte wordt opgemerkt dat het de christen niet kan passen een overheidsbeambte te zijn vanwege deze stukken: de heerschappij van de overheid is naar het vlees, maar die van de christen naar de Geest; hun huizen en woningen zijn lijfelijk, in deze wereld, maar die van de christen zijn in de hemel; hun burgerschap is van deze wereld, maar het christelijke burgerschap is in de hemel; hun strijd en oorlogswapens zijn vleselijk, en alleen tegen het vlees, maar de wapens van de christen zijn geestelijk, tegen de vestingwerken van de Duivel. Die van de wereld worden gewapend met staal en ijzer, maar christenen zijn gewapend met het harnas van God: met waarheid, gerechtigheid, vrede, geloof, heil en met het Woord van God. Kortom: zoals Christus, ons hoofd, jegens ons gezind is, zo moeten alle leden van het lichaam van Christus gezind zijn, door hem, zodat er geen scheuren in het lichaam komen, waardoor het zou worden vernietigd. Als Christus dan zo is als van hem staat geschreven, dan moeten de ledematen ook zo zijn, zodat zijn lichaam één geheel blijft, tot verbetering en opbouw van zichzelf.

Ten zevende zijn wij het volgende overeengekomen over de eed. De eed is een bevestiging onder hen die twisten of iets beloven, en de wet schrijft voor dat hij moet gebeuren bij de naam van God, alleen naar waarheid en niet valselijk. Christus, die de volkomenheid van de wet leert, verbiedt de zijnen al het zweren, zowel waar als vals, zowel bij de hemel als bij het aardrijk, noch bij Jeruzalem, noch bij ons hoofd, en wel om de reden die hij kort daarna noemt: want jullie kunnen niet één haar wit of zwart maken. Zie dan: daarom is al het zweren verboden, want wij kunnen niet volbrengen wat in het zweren wordt beloofd, daar wij het allerkleinste aan onszelf niet kunnen veranderen.

Nu zijn er velen die de eenvoudige geboden van God niet geloven, maar zo zeggen en vragen: maar heeft God aan Abraham niet gezworen, bij zichzelf, daar hij God was (toen hij hem beloofde dat hij hem zou weldoen en zijn God zou zijn als hij zijn geboden onderhield)? Waarom zou zou ik dan niet ook zweren als ik iemand iets beloof? Antwoord: luister naar wat de Schrift zegt. Toen God de erfgenamen van de belofte overvloedig wilde bewijzen dat zijn raad niet wankelt, heeft hij zijn eed ingevoegd zodat wij door twee onwankelbare dingen (daar het onmogelijk is dat God liegt) een sterkere troost zouden hebben. Let op de bedoeling van deze schriftplaats: God heeft de macht te doen wat hij jou verbied, want hem is alles mogelijk. God heeft Abraham een eed gezworen, zegt de Schrift, omdat hij wilde bewijzen dat zijn raad niet wankelt. Dat wil zeggen: niemand kan zijn wil weerstaan of hinderen, en daarom kon hij de eed houden. Wij echter, zoals hierboven door Christus gezegd is, kunnen niets waarmee wij hem houden of vervullen. Daarom mogen wij niets zweren.

Velen zeggen nu vervolgens: het is in het nieuwe testament niet verboden bij God te zweren en in het oude zelfs geboden. Maar alleen bij hemel, aardrijk, Jeruzalem en bij ons hoofd is het verboden te zweren. Antwoord: luister naar wat de Schrift zegt. Wie zweert bij de hemel, die zweert bij de stoel van God en bij hem die daarop zit. Let wel, zweren bij de hemel is verboden omdat die een stoel van God is: hoeveel meer is het verboden bij God zelf te zweren? Narren en blinden, wat is groter: de stoel of wie erop zit?

Nog zeggen velen: als het nu verkeerd is wanneer men God voor de waarheid gebruikt, dan hebben de apostelen Petrus en Paulus ook gezworen. Antwoord: Petrus en Paulus getuigen alleen van wat door God aan Abraham met de eed beloofd was en zijzelf beloven niets, zoals de voorbeelden duidelijk aangeven. Getuigen en zweren is echter tweeërlei. Want als men zweert dan belooft men meestal toekomstige dingen, zoals aan Abraham Christus beloofd is, die wij lange tijd daarna ontvangen hebben. Wanneer men echter getuigt, dan getuigt men over het tegenwoordige of het goed of kwaad is, zoals Simeon over Christus tot Maria sprak en getuigde: zie, deze wordt gesteld tot val en opstanding van velen in Israël, en tot een teken dat weersproken wordt.

Hetzelfde heeft Christus ons ook geleerd toen hij zei: laat het ja dat je zegt ja zijn en het nee nee, want wat daarboven is, is uit den boze. Hij zegt: jullie rede of woord moet ja en nee zijn, opdat niemand het begrijpen zou alsof hij die mening had toegelaten. Christus is eenvoudigweg ja en nee, en allen die hem in eenvoud zoeken, zullen zijn woord begrijpen, Amen.

Lieve broeders en zusters in de Heer! Dit zijn de artikelen die talrijke broeders tot nog toe verkeerd en niet naar de ware bedoeling begrepen hebben, waarmee ze veel zwakke gewetens hebben verward, zodat de naam van God grotesk gelasterd werd. Daarom was het nodig dat wij het in de Heer eens zouden worden: God zij lof en eer dat het gebeurd is.

Nu jullie de wil van God, die nu door ons geopenbaard is, rijkelijk hebben begrepen, moeten jullie de erkende wil van God onverdroten en standvastig volbrengen. Want jullie weten goed welk loon de knecht verdient die bewust zondigt.

Alles wat julie onbewust hebben gedaan en waarvan jullie bekend hebben verkeerd te hebben gehandeld, dat is jullie vergeven door het gelovig gebed dat wij in de vergadering gebeden hebben voor al onze fouten en schulden, door de genadige vergeving van God en door het bloed van Jezus Christus, Amen.

Pas op voor allen die niet wandelen naar de eenvoud van de Goddelijke waarheid die in deze brief door ons in vergadering is vervat, opdat iedereen van ons geregeerd wordt door de regel van de ban en aan valse broeders en zusters onder ons de toegang voortaan zal worden ontzegd.

Zonder van je af wat kwaad is, dan wil de Heer jullie God zijn en zullen jullie zijn zonen en dochters zijn.

Lieve broeders, prent je in hoe Paulus zijn Titus vermaant. Hij spreekt aldus: de heilzame genade van God is aan allen verschenen en tuchtigt ons, zodat we het ongoddelijke wezen en de wereldlijke lusten moeten verloochenen, en getuchtigd, rechtvaardig en godzalig leven in deze wereld, en wachten op dezelfde hoop en verschijning van de heerlijkheid van de grote God en van onze heiland Jezus Christus, die zichzelf voor ons gegeven heeft, opdat hij ons zou verlossen van alle ongerechtigheid en voor zichzelf een volk tot eigendom zou reinigen dat ijverig is voor goede werken. Denk daaraan en wees erin geöefend, dan zal de Heer van de vrede met jullie zijn.

De naam van God zij eeuwig gezegend en hooggeloofd, Amen. De Heer geve jullie zijn vrede, Amen.

Gedaan te Slaten aan de Randen
op de dag van Mattheüs
Anno M. D. XXVII.