Psalm 4

1. Ik roep u aan, door nood gedreven,
Gerechte God! verhoor myn klagt!
Gy, die in de angsten van myn leven,
My eertyds ruimte hebt gegeeven,
Neem gunstig myne bede in acht!
Hoe lang, vermeetle Lastermonden!
Zult gy myne eer met schand’ belaên?
Hoe lang zult ge op verkeerde gronden,
Vol hoogmoed, door gevloekte vonden,
Door logens my naar ’t leven staan?

2. Weet dat my God heeft uitverkoren
Tot zyn’ geliefden gunstgenoot:
Laat des uw boosheid zich vry stooren:
De Heer zal myn gebed verhooren;
Hy is ’t, die me altoos bystand bood.
Beeft voor zyn gramschap: hoort naar reden,
En onderwerpt u aan zyn’ wil:
Herdenkt uwe ongerechtigheden
Des nachts zelfs op uw legersteden,
En weest voortaan gedwee en stil.

3. Brengt God de heilige offerhanden
Van ootmoed, billykheid en recht:
Laat de outers tot zyne eere branden.
Vertrouwt vry dat, na zulke panden,
Zyn gunst u geen genade ontzegt.
Schoon veelen twyfelmoedig vraagen,
Wie zal ons zo veel heils doen zien?
Doe gy, ô God! na ’t angstig klaagen
Voor ons het licht uw aanschyns daagen,
Opdat uw Volk u loove en dien’.

4. Dat licht kan my meer blydschap baaren
Dan ooit een akkerman betoont,
Als hy zyn vlyt, in vruchtbre jaaren,
Met uitgeleezen korenäiren,
En druiventrossen ziet bekroond.
Dies zal ik my ter rust’ begeeven,
En slaapen zonder angst of zorg:
Want, Heer! wie zou myn heil weêrstreeven?
Gy kunt me in zekerheid doen leeven:
Gy zyt alléén myn steun en borg.