Psalm 26

1. Aartsrechter, doe my recht!
Zie de onschuld van uw’ knecht!
Ik wandel steeds naar uw gebod.
Ik blyf op u betrouwen;
Op u, myn rotssteen, bouwen:
Ik zal niet wanklen, groote God!

2. Beproef vry, van omhoog,
Myn hart, dat voor uw oog,
Alweetende, altoos open lag!
Verzoek my! toets myn krachten!
Doorgrond all’ myn gedachten,
En stel myn oogmerk in den dag!

3. Uw goedertierenheid,
Die zich alöm verspreid,
Is ’t allen tyd’ voor myn gezicht.
Ik hou, getrouw van handel,
Daar ’k in uw waarheid wandel,
Myn schreden naar uw wet gericht.

4. Hy, die, vol ydelheid,
Een spoorloos leven leid,
Blyft altoos van my afgeweerd:
Met huichlaars, die hun vlekken
Schynheiliglyk bedekken,
Heeft nooit, ô God! uw knecht verkeerd.

5. Myn hart verfoeit en haat
De werkers van het kwaad,
By wien ik nooit myn voeten zet.
Ik zit by geen godloozen;
’k Ontwyk de plaats der boozen,
Zo worde ik niet door hen besmet.

6. Ik wasch, aan u verpand,
In onschuld myne hand.
Myn hart springt in my op, ô Heer!
Wanneer ik, met uw schaaren,
Verschyn voor uwe altaaren,
En u met offergaaven eer.

7. Daar word uw lof verbreid,
ô Oppermajesteit!
Door my, die u bemin en acht;
Daar wensch ik u te pryzen,
Voor all’ de gunstbewyzen,
Voor all’ de wondren uwer magt.

8. Wat blydschap smaakt myn ziel,
Wanneer ik voor u kniel
In ’t huis, dat gy u hebt gesticht!
Hoe lief heb ik uw wooning,
De tent, ô Hemelkoning!
Die ge, u ter eer’, hebt opgericht!

9. Wanneer ge uw’ arm verheft;
Den snooden zondaar treft,
Wees gy dan, Heer! myn toeverlaat!
Doe my met hem niet sneeven!
ô Neen, behoed myn leven,
Als gy den man des bloeds verslaat!

10. Doe my niet meê vergaan
Met hen, die u weêrstaan,
Wier hart steeds schandlyk misdryf kweekt,
Die trouw en pligt verächten,
En ’t recht om goud verkrachten,
Als de onschuld om bescherming smeekt.

11. Maar ik, ik ben oprecht.
Verlos dan uwen knecht
Van ’t onheil dat hem sterk genaakt!
Wil me in uw gunst gedenken;
My uw genade schenken;
Zo word door u myn heil volmaakt!

12. Nu stap ik rustig aan:
’k Betree een effe baan.
Myn God verhoort me op myn gebed.
Ik zal met blyde klanken
Hem in zyn’ tempel danken,
Wanneer zyn gunst my heeft gered.