Psalm 54
1.
ô God! verlos my door uw kracht!
ô God! wil myn gebed verhooren!
Neig tot de reên myns monds uwe ooren,
En doe my recht door uwe magt!
De vreemden stellen my ten spot
Alsof hun hulp my waar van nooden.
Tierannen zoeken my te dooden,
En slaan hunn’ oogen niet op God.
2.
Dat my een loosäart vry belaag’,
Myn schreden volg’, my om doe doolen;
Ik heb myn zaak aan God bevolen,
Tot wien ik in myne angsten klaag.
Ik weet dat God myn helper is:
Hy staat aan ’t hoofd der dappre mannen,
Die edelmoedig t’famenspannen,
Uit zucht tot myn behoudenis.
3.
Gy zult, door list noch kracht gestuit,
Aan myn verspieders loon verschaffen:
ô Heer! u voegt het hen te straffen.
Uw waarheid roeij’ hen allen uit!
’k Zal u vrywillig, dag aan dag,
Myn offer biên, myn’ dank bewyzen.
Uw naam, Algoedheid! zal ik pryzen,
Want hy is goed en wekt ontzag.
4.
Gy hebt my uit den nood gered,
En dikwils my ’t geluk gegeeven
Dat ik den vyand heb zien beeven,
Wiens legerkracht my hield bezet.