Psalm 56

1. Genade, ô God! bescherm my door uw hand!
Zie hoe ik ben omringd aan allen kant;
Hoe ’s vyands rot zyn booze netten spant,
Om my daarïn te jaagen.
Den gantschen dag is ’t oog op my geslaagen:
Zyn list legt my op all’ myn wegen laagen:
Zyn magt vergroot myn ongeluk en plaagen;
Ontroert myn ingewand.

2. Maar schoon ik ben met vrees en angst belaên,
Myn hoop zal steeds op u, myn’ Schepper, staan;
’k Zal op uw woord, uw heilwoord, zeker gaan.
Wat mensch zou my toch deeren?
Ik vrees hen niet, die myne smart vermeêren;
My dag op dag door lastertaal ontëeren;
Myn woorden valsch naar hunnen zin verkeeren;
Myn deugden stout verraên.

3. Zy rotten ’t saam, en houden boozen raad,
Terwyl my elk in ’t heimlyk gade slaat;
Myn schreden volgt, en my naar ’t leven staat,
Daar niets hen maakt bewogen.
Zoud gy, ô God! nog, met uw heilige oogen,
Hun boosheid zien? die, straffeloos, gedoogen?
Neen; stort hen neêr door uw geducht vermogen!
Uw gramschap wreek’ hun kwaad!

4. Gy weet, ô God! hoe ’k zwerven moet op aard’:
Myn traanen hebt ge in uwe flesch vergaênd
Is hun getal niet in uw boek bewaard?
Niet op uw rol geschreven?
Gewis. Laat dan myn wrevle vyand beeven!
Op myn geroep door schrik zyn weggedreven!
Gy blyft my by; gy zult my nooit begeeven,
Dies word ik niet vervaard.

5. Ik roem, ’k vertrouw op uw belofte en woord:
Geen vrees bevangt me, al word myn rust verstoord:
Gy zyt myn God, wiens gunst me alléén bekoort.
Wat stervling kan my schenden?
Ik zal, vol vreugd, wanneer ge in myne elenden
My bystand bied; al ’t onheil af zult wenden,
Myn dankmuzyk tot u naar boven zenden,
Door yver aangespoord.

6. Gy hebt myn ziel beveiligd voor den dood:
Gy richt myn’ voet dat hy zich nimmer stoot’:
Gy zyt voor my een schild in allen nood:
Gy hebt myn smart verdreven:
Uw dierbre gunst is me altoos bygebleven.
’k Zal, voor elks oog, naar uw bevelen leeven:
Zo word door my uw naam altoos verheven!
Zo worde uw lof vergroot!