Psalm 67
1.
God zy ons gunstig en genadig,
En zegen’ ons! zyn aangezicht
Beschyn’, verkwikk’ zyn Volk gestadig
Met bly, met nooitverflaauwend licht!
Dat nooit iets het daalen
Dier gewenschte straalen,
Noch hunn’ invloed stuit’!
’t Heilryk licht der waarheid
Spreije alöm zyn klaarheid
By de Heidnen uit!
2.
De Volken zullen, Heer! u looven.
De Volken heffen, altemaal,
Tot u, ô God! het oog naar boven:
Zy looven u met blyde taal,
Omdat gy, hun Rechter,
Gy, hun Twistbeslechter,
Richt naar billykheid.
Gy, wat hen moog’ drukken,
Wat hen moog’ gelukken,
Toont hen uw beleid.
3.
De Volken zullen, Heer! ??? looven.
De Volken heffen, altemaal,
Tot u, ô God! het oog naar boven;
Opdat uw gunst al de aard’ bestraal’;
Van omhoog gezegend,
Liefelyk beregend,
Schenk’ ze ons keurig ooft!
God zy ons genadig;
Aan al de aard’ weldaadig,
Die hem vreest en looft!