Psalm 90
1.
Gy zyt, ô Heer! een toevlugt, in gevaaren
Voor Jacobs huis, van de allervroegste jaaren.
Eer berg en rots uit niet geboren waren,
Eer de aarde rustte op haare grondpilaaren;
Van de eeuwigheid, die eind’ noch oorsprong heeft,
Zyt gy de God, die alles wetten geeft.
2.
Uwe oppermagt, die wy ootmoedig eeren,
Kan door één wenk ons onze broosheid leeren.
Eén wenk van u, al schynt ons niets te deeren,
Sloopt ons bestaan, doet ons tot aarde keeren,
Want in uw oog zyp duizend jaaren, Heer!
Een enkle dag, een nachtwaake, en niets meer.
3.
Gy overvalt het menschdom op hun sponden:
De dageraad ziet all’ hunn’ glans verslonden,
Gelyk het gras, door ’t zonnevuur geschonden,
Dat ’s morgens bloeide, en ’s avonds schraal bevonden,
Door ’s maaijers hand en zeis, eer ’t gantsch verdort,
Voor ons gezicht in haast gesneden word.
4.
Door uwen toorn vergaat ons kwynend leven.
Uw gramschap doet ons hart van doodschrik beéven,
Als gy, ô God, in majesteit verheven!
Het onrecht, dat wy heimelyk bedreven,
En al het kwaad, door onze schuld verricht,
In ’t licht stelt voor uw glansryk aangezicht.
5.
Wanneer uw toorn en gramschap ons bezwaaren,
Dan wenden, dan verzwinden onze jaaren,
Wy zien hen als een denkbeeld heenen vaaren;
Of, blyft uw gunst ons in het leven spaaren,
Dan klimmen wy op ’t hoogst’ ten steilen top
Van zeventig of tachtig jaaren op.
6.
Helaas! het best van onze beste dagen
Baart dikwils smart, geeft dikwils stof tot klaagen;
Daar zorg, verdriet en deerniswaarde plaagen
Steeds, beurt om beurt, de matte ziel doorknaagen.
De levensdraad word schielyk afgesneên:
Wy scheenen sterk, en ach! wy vaaren heen.
7.
Wie kent uw’ toorn en zyn geduchte krachten?
Geduchtste Magt der hoogverheven magten!
Leer ons den tyd des levens wel betrachten;
Opdat ons hart zich moog’ voor zonden wachten!
Keer weder, Heer! uw gunst koome ons te staê!
Hoe lang ontzegt ge uw knechten uw genaê?
8.
Uw gunst sterkt meer dan de uitgezochtste spyzen’:
Laat, met het licht, haar licht voor ons verryzen!
Zo zal ons hart op liefelyke wyzen
Uw goedheid al ons ovrig leven pryzen.
Verbly ons naar de maat van onzen druk,
En naar den tyd van al ons ongeluk!
9.
Laat uw genade ons met haar’ troost verryken!
Laat elk uw zorg voor uwe knechten blyken!
Laat uwe gunst niet van hun telgen wyken!
Uw liefde, uw magt behoede ons voor bezwyken!
Sterk onze hand, en zegen onze vlyt!
Bekroon ons werk, en nu, en ’t allen tyd’!