Psalm 121
1.
Ik sla myne oogen bergwaarts heen,
Vanwaar ik dag en nacht
Des Hoogsten bystand wacht.
Myn hulp is van den Heere alléén,
Van wien de hemelkringen
En de aard’ hunn’ vorm ontfingen.
2.
Hy is, al treft u ’t selft’ verdriet,
Uw wachter, die uw’ voet
Voor wankelen behoed:
De Wachter Isrels sluimert niet;
Hy ziet u uit den hoogen
Met eeuwigwaakende oogen.
3.
De Heer zal, als uw trouwe wacht,
Terwyl hy u bedekt,
En tot een schaduw strekt,
De zon by dag, de maan by nacht,
In gloed en kou vermindren,
Opdat zy u niet hindren.
4.
Hy zal u altoos gadeslaan,
Opdat hy, in gevaar,
Uw ziel voor ramp bewaar’:
Hy zal, waar ge in of uit moogt gaan,
Waar heen ge u ook moogt spoeden,
In eeuwigheid u hoeden.