Psalm 123

1. Myn God, die in hêt hemelhof regeert!
’k Heb ’t oog naar u gekeerd.
Gelyk de knecht, verknocht door slaafsche banden,
Zyn’ Heer ziet naar de handen;
De dienstmaagd op haar Vrouw ziet, met verlangen,
Om haare gunst te ontfangen,
Zo vesten we ook, ô God! op u ’t gezicht,
Tot ge onze smart verligt.

2. Schenk ons genade, ô Oppermajesteit!
Toon ons barmhartigheid!
Wy zyn een spot: men durft ons snood versmaaden,
Met hoon en schimp belaaden.
Ons droevig hart is, moê die schand’ te lyden,
En zich van alle zyden
Ten prooij’ te zien aan de ydle spotterny
Van weelde en hovaardy.