Psalm 133

1. Zie, zie hoe goed, hoe heugchlyk is ’t voor broedren,
Te woonen, met veréénigde gemoedren,
In ’s Heeren huis! dit leven spreid
Gewis een’ geur van enkle lieflykheid:
Zo dringt de geur des balsems ’t heilig choor,
By ’s hoogenpriesters zalving, door.

2. Het kostbaar vocht op Aarons kruin gegoten,
Van waar het, langs zyn’ achtbren baard gevloten,
Tot op den zoom der kleedren vloeit;
Of Hermons dauw, die Sion mild besproeit,
Zygt nooit zo zacht, zo hartverkwikkend neêr,
Als hier de zegen van den Heer.

3. Ja, Isrels God, dit vreedzaam huis genegen,
Gebied dat hier het leven en de zegen
Bestendig blyven tot zyne eer.