De CL. Psalm.
1.
Prijst den Heer al om end’ om,
Prijst hem in zijn heylighdom:
Inden hemel uytgebreydt:
End’ door syne cracht bereydt.
God de Heer moet zijn ghepresen,
Looft zijn wonderbaere macht:
End’ zijn uytghestreckte cracht,
Over alles wat heeft wesen.
2.
Datmen byder stemmen sang,
Voeghe des basuyns gheclanck,
Psalter ende harpen soet,
Om te loven Gods naem goet.
Met Violen ende snaren,
Cister, Orgels ende Luyt,
Met der Trommel ende fluyt:
Om zijn lofsanck t’ openbaren.
3.
Looft God met Cimbalen hel,
Ende met schalmeyen spel,
Sijnd’ in u ghemoet verheugt.
Looft den Heer met rechter vreugt.
Alles wat de tongh’ kan roeren,
Oft dat gheest end’ adem heeft,
End’ op deser werelt leeft,
Moet den lof Gods eewigh voeren.