Den lx. Psalm.

Voir den Oppersangmeester [om te singen] op Schusan-heduth, Een guldenliedt Davids om te onderwijsen.

Doe hy met de Syriers van Mesopotamien, ende de Syriers van Sobah strede, ende dat Ioab weder keerde, ende hadde haerder twaelf duysent geslagen inden soutdale.

1. Du hebst ons, God, voir eenen tijt
Verstooten, end verstroyt seer wijt,
Sijnd over ons vertoirnigt seer:
Keer dy nv gunstich tonswaert, Heer.
Du hebst het lant met anxt verschrickt,
Van een gescheurt, ia heel ontschickt.
Heyl doch de schaerden ende spleten,
Want daertrijck is van een gereten.

2. Du hebst dijn volck onthaelt seer herdt,
End ons gelaeft met bitter smert,
Van tuymelwijn droef end onklaer:
Doch du hebst dijnen volck daer naer,
Het welck dy vreest met toeversicht,
Een hooge vendel opgericht,
Op dat een yeglijck dijne trouwe
End vaste waerheydt vry aenschouwe.

3. End dat het volck dwelck dy is lief,
Verlosset werd uyt ongerief.
Behoed my, Heer, doir dijnen erm,
Antwoirde my, sy mijnen scherm.
God heeft in sijner heylicheyt,
(Dies ben ick vrolijck) twoirt geseyt:
Ick sal tlant Sichem sonder feylen,
End tlant van Succhot oock uytdeylen.

4. Dlandt Galhad is ontwijfflijck mijn:
Het sal my onderworpen sijn,
Ia oock Manasses met sijn landt,
Sal comen onder mijne handt.
Op Ephraims landt vol wellust,
Sal mijn hooft nemen sijne rust,
End Iuda sal uytspreken wetten,
End in mijn rijck goed’ ordning setten.

5. Maer Moab wil ick, als tot spot,
Gebruycken slechts voir eenen pot,
Om af te wasschen mijnen voet,
End hem te dempen sijnen moet.
Op Edom oock tot schimp end hoen,
Wil ick uytworpen mijnen schoen.
Nu juycht dan vry, ghy Palestienen:
Ghy sult my noch uws ondancks dienen.

6. Maer wie sal my met sekerheyt
Doen inde heylge stadt geleydt?
Wie sal my oock tot Edom voort
Geleyden vry end ongestoort?
Salst du niet self dat doen, O Heer,
Die ons verstooten hebst wel eer?
Doe du niet tradest in ons tochten,
Als ons ons vyanden bevochten.

7. Heer, help ons uyt den anxt end noot
Die ons seer swaer valt ende groot:
Voirwaer des menschen scherm end schut
Is broos end cranck, ja heel onnut:
Wy sullen doir Gods sterck gewelt,
Doen dapper daden in het velt.
Want hy, mits sijn goetgunsticheden,
Sal onse vyanden vertreden.