Den Cxxxj. Psalm.

1. Myn hert is, Heer, verheven niet,
Mijn ooge niet na hoocheyt siet,
Geen dingen derf ick onderstaen
Die mijn begrijp te boven gaen.

2. En heb ick mijne lusten wilt
Niet ingetoomet en gestilt,
En my gelijck een kint vercleent
Dat van syn moeder wert gespeent?

3. Mijn ziele hout haer soo gering’
Gelijck een teder suygeling’
Die vande melck wert afgeweert
En die geduldelijck ontbeert.

4. Dat Israël lanckmoedich richt’
Op God al syne toeversicht,
En ruste op syn goedicheyt
Van nu tot inder eeuwicheyt.