Den Cxxxiij. Psalm.
1.
Siet aen, hoe fijn en lieflijck is het leven,
Als broederen haer by elckander geven,
En zijn eendrachtich van gemoet.
Dat is gelijck de costelijcke vloet
Der oly, die op’t hooft Aärons wort
In syn aenneming’ uytgestort.
2.
Die van syn hooft allengskens nederdalet
In synen baert, en voorts van daer af-stralet
Tot op de somen van syn cleet.
Gelijck den dou van Hermon hem verspree’t
En opt gebercht van Sion neder-vliet,
Ia al het velt rond-om begiett.
3.
Want God de Heer het leven en den segen
By sulcke die intreden dese wegen
Te blijven eeuwichlijck gebiedt.