Den Cxlij. Psalm.

1. Ick riep den Heer van herten aen,
Ick smeeckte hem gants onderdaen,
Ick stortt’e voor hem uyt mijn clacht,
Mijn angst heb ick voor hem gebracht.

2. Als mijnen geest is overstelpt,
En my de mensche niet en helpt,
Soo is u noch den wech bekent
Om my te redden uyt ellend.

3. Sy hebben met archlisticheyt
Een strick op mijnen pat geleyt.
Ick keerde my ter rechterhant,
Maer geen bekende ick en vant.

4. Ick wist niet wat ick aen sou slaen
Om hare lagen te ontgaen.
En niemant eens int herte viel
Te sorgen voor mijn droeve ziel.

5. Ick riep tot u in banger tijt
O Heere, die mijn toevlucht zijt,
En inder levendigen lant
Mijn beste deel, mijn liefste pant.

6. Ah! Heere, lett op mijn begeert’
Want ick geheel ben uytgeteert,
Van mijn vervolgers maeckt my vry,
Want; laes! sy over-mogen my.

7. Verlost mijn ziele uyt het slot,
Dat ick u prijsen mach, mijn God.
De vrome sullen om my staen
Wanneer ghy my hebt goet gedaen.